(aanvang 17.45 uur)
In dit gedicht zijn alle poëticale elementen terug te vinden die bepalend waren voor Luceberts dichterschap zoals hij dat in zijn eerste bundels zelf poëtisch verwoordde: ten eerste de wending die tekenend is voor de overgang van de oneigenlijke ‘ego-tautologie’ uit ‘apocrief’ via de ‘lente-suite’ naar de eigenlijke ‘benoeming’ in ‘de analphabetische naam’. Ten tweede:
de hersituering van een menselijk leven tussen ‘afgrond’ en ‘luchtmens’. En ten derde – en dat vormt de focus van Bremmers’ interpretatie – de existentiëel-poëtische zinfiguur van een ‘volledig leven’, dat hij in verband brengt met Heideggers analyse van existentie in diens ‘Sein und Zeit’.
Bremmers interpretatie wordt voorts bepaald en beperkt door te onderzoeken in hoeverre dat tiende gedicht licht werpt op andere gedichten en in hoeverre die zelf weer een verheldering bieden van het onderhavige gedicht.